Luister naar dit interview via Apple Podcasts, Google Podcasts of Spotify!
Prof. Manon Benders is hoogleraar in de Neonatologie aan het Wilhelmina Kinderziekenhuis van het UMC Utrecht. Haar onderzoek is gericht op perinatale neuro-imaging waarbij ze hersengroei van (te vroege) pasgeborenen in kaart brengt. Met behulp van deze techniek kunnen psychomotorische en neurocognitieve ontwikkelingen voorspeld worden bij kinderen die hersenschade hebben opgelopen rondom de geboorte. Daarnaast werkt ze samen met haar groep aan neuroprotectieve en neuroregeneratieve studies om hersenschade te herstellen. Maar waar kijk je dan precies naar bij hersenontwikkeling? En hoe ontwikkel je therapieën voor fragiele pasgeborenen? Manon geeft een verbaal kijkje in haar dagelijkse onderzoek.
Het Inzicht
Laten we beginnen bij het begin: Wat moeten we begrijpen onder de term perinatale neuro-imaging? Wat is het precies?
Kinderen die op de neonatale intensive care terecht komen, hebben een verhoogd risico op hersenschade. Ons onderzoek richt zich op de lange termijn ontwikkeling van deze kinderen, en o.a. het visueel maken van hun hersenontwikkeling. Als er hersenschade optreedt, verloopt de ontwikkeling van de hersenen en daarmee ook hun eigen ontwikkeling anders. Dit zichtbaar maken van wat er in de hersenen gebeurt, noemen we neuro-imaging. Aangezien we de ontwikkeling van de hersenen reeds vóór de geboorte volgen, is dit perinatale zorg. Dit woord duidt op zorg rondom de geboorte, dus zowel voor als erna.
Het woord neonataal heeft betrekking op de eerste weken na de geboorte. Maar ik had begrepen dat jullie onderzoek zich ook richt op te vroeg geboren kinderen, toch?
Klopt. We focussen ons op drie grote groepen; de te vroeg geboren kinderen (prematuren), kinderen met een ernstig zuurstof gebrek (asfyxie) en kinderen met een herseninfarct. Kinderen die een aangeboren afwijking hebben en bijvoorbeeld kort na hun geboorte direct geopereerd moeten worden, hebben ook een grote kans op hersenschade. Eigenlijk onderzoeken we alle baby’s met een moeilijke start waarbij de kans groot is dat de hersenontwikkeling minder goed verloopt dan gehoopt, aangezien die periode een hele belangrijke is om beter te begrijpen.
Waar moeten we aan denken als we het hebben over hersenschade bij pasgeboren kinderen? Wat zijn de effecten van die schade?
Dat is afhankelijk van welke groep de patiënt in zit. Prematuur geboren kinderen hebben vaak hersenbloedingen, wat we gelukkig in de afgelopen jaren heel erg hebben weten te reduceren. Een andere probleem dat kan optreden is schade in de witte stof. Onze hersenen bestaan uit zogenaamde grijze stof, wat informatie verwerkt, en de witte stof, wat zorgt voor communicatie tussen zenuwcellen. Bij te vroeg geboren kinderen is met name de witte stof heel erg kwetsbaar. Dat komt o.a. vaak doordat er allerlei ontstekingsmechanismen op gang worden gebracht rondom de geboorte. Deze ontstekingsmechanismen, inflammatie genoemd, treden vaak op bij vroeggeboren kinderen en dit is schadelijk voor de witte stof.
Verder zijn er kinderen met een ernstig zuurstofgebrek, bijvoorbeeld doordat ze omstrengeld zijn door de navelstreng tijdens de bevalling, of dat de placenta plotseling loslaat voordat de baby geboren is. Ernstig zuurstofgebrek resulteert in schade in alle organen, maar in bijzonder ook de hersenen. Als laatste zijn er de herseninfarcten, waarbij er sprake is van een (tijdelijke) afsluiting van één van de aanvoerende bloedvaten in de hersenen. Dat is gelukkig zeldzaam, maar als het gebeurt heeft het wel grote consequenties voor de ontwikkeling van het kind.
Om de consequenties van hersenschade beter te leren begrijpen, kijken jullie naar de ontwikkeling van de hersenen. Maar waar kijken jullie dan precies naar?
Het is belangrijk om hier over te weten dat hersenontwikkeling ongelooflijk snel gaat in het derde trimester van de zwangerschap en de eerste paar weken na de geboorte. De hersenen ontwikkelen zich hier van een hele gladde structuur naar een soort van walnoot, zoals we hersenen kennen met rimpels en hersenwindingen. Die hersenwindingen leggen zich in 10 tot 12 weken tijd aan en vanaf dan zijn ze eigenlijk aangelegd net zoals bij volwassenen. Kortom, er worden in korte tijd heel veel connecties gemaakt tussen de verschillende neuronen (hersencellen). Als daar ergens iets fout gaat, heeft dat grote gevolgen voor later. Aan de andere kant heeft het jonge brein ook voordelen: er worden heel veel nieuwe verbindingen aangemaakt worden, die weer afgebroken worden als ze niet gebruikt worden. Enkel de netwerken die uiteindelijk veel gebruikt worden, blijven bestaan. Het brein kan zich wat dat betreft op sommige plekken nog aanpassen wanneer er ergens schade is, zo ontwikkelen sommige netwerken zich dan anders om functies over te nemen. We noemen dat de neuro-plasticiteit van het brein. Dit bekijken we en proberen we beter te begrijpen, met name voor ons onderzoek naar therapieën/behandelstrategieën. Het lijkt erop dat we juist winst kunnen behalen in deze vroege fase, die minder goed of niet meer behaald kan worden op een later moment, als alles reeds is aangelegd en vastgelegd in de hersenen.
Een eerste deel van jullie onderzoek focust zich op deze plasticiteit en hersenontwikkeling, maar het tweede deel richt zich op protectie en neuroregeneratie; het beschermen tegen- en herstel van schade. Hoe creëren jullie therapieën met de behaalde kennis vanuit het eerste deel van jullie onderzoek?
Bij neuroprotectie gaat het om het voorkomen van schade. Hierbij is het belangrijk te weten welke processen leiden tot schade, zodat je ergens in het proces kan interveniëren. Als we de ontwikkeling van de prematuren monitoren, bijvoorbeeld de bloeddruk, de hartfrequentie of het zuurstofgehalte in het bloed, weten we op een gegeven moment de grenswaarden waarbij het problematisch wordt voor de hersenen. Neuromonitoring meet dan weer de hersenactiviteit en de hersendoorbloeding, en hiervan hebben we in de loop der jaren gezien welke waardes problematisch zijn voor de hersenontwikkeling. Zodoende helpt neuromonitoring ons ook als bescherming van de hersenen: neuroprotectie. Verder zijn er ook processen die leiden tot schade waarbij medicijnen kunnen baten. Als voorbeeld doen we nu onderzoek naar kinderen waarbij een ernstig zuurstofgebrek optreedt. Op zo’n moment ontstaat er een cascade van schadelijke processen waarbij heel veel schadelijke stoffen vrij komen. Wij proberen om die processen af te remmen of schadelijke stoffen weg te vangen door het geven van een medicijn.
Neuroregeneratie doelt op herstellen van hersenschade. Jaren geleden werd nog gedacht dat dit niet kon voor hersenweefsel, maar we zien nu eigenlijk door experimenteel onderzoek in dieren dat er toch wel kansen bestaan. Zoiets dergelijks kunnen we niet alleen als dokters aanpakken. Onze enorme winst in stappen die we maken in ons onderzoek is omdat we samen werken met andere onderzoeksgroepen, met name de groep van Cora Nijboer, waarbij we een model ontwikkelden dat schade bij te vroeg geborenen of kinderen met een zuurstofgebrek kan nabootsen. Op dit model doen we proeven met medicijnen of stamcellen. Deze cellen zijn momenteel zowat het belangrijkste en meest veel belovende waar mee gewerkt wordt in ons veld. Zo hebben we laten zien dat stamcellen hersenschade kunnen repareren in deze modellen. Uiteindelijk hopen we ze toe te kunnen passen bij te vroeg geboren kinderen of kinderen met een ernstig zuurstof gebrek.
Laten we hier even op ingaan. Die stamcellen zijn bijna iets magisch, toch? We hebben het over ontzettend complexe hersenen, en desondanks blijken stamcellen hier schade aan te kunnen herstellen. Kun je daar wat meer over vertellen?
Mijn collega Cora Nijboer, die er veel meer over weet, en haar voorgangers zijn begonnen met dit onderzoek aan de hand van dierexperimenteel werk. Bij hersenschade komen stoffen vrij die verdere additionele schade kunnen induceren, maar diezelfde stoffen kunnen ook een chemische reactie opwekken die stamcellen aantrekt naar dat gebied. Stamcellen nestelen zich dan in dit gebied door het vrijgeven van groeifactoren en zetten andere eigen stamcellen ook weer aan om te groeien. Het mooie aan stamcellen is dat ze zich afhankelijk van de omgeving waarin ze zijn kunnen ontwikkelen tot verschillende cellen zoals bijvoorbeeld hartcellen, longcellen, maar zo ook tot hersenweefsel. Daarom denken wij dat er zo’n enorme potentie in stamcellen ligt.
Pasgeborenen hebben ook meer stamcellen dan volwassenen. Naast het aankomen van stamcellen in het beschadigde gebied en het vrijkomen van groeifactoren worden er processen in gang gebracht die juist de schadelijke stoffen weer doen afnemen en die nieuwe stamcellen, die een pasgeborene sowieso heeft, aanzetten tot het vormen van cellen die op dat moment in de problemen zijn. In die zin wordt er echt nieuw hersenweefsel aangelegd. Dat zie je ook terug in de breinen van dieren waarbij het onderzoek is gedaan. We hebben nu net de eerste studie met stamcellen gedaan bij baby’s die een herseninfarct hebben gehad. Dit was goed uitvoerbaar bij baby’s, en het lijkt erop dat er mogelijk minder weefselverlies optreedt na een herseninfarct. Echter is meer onderzoek noodzakelijk voor harde conclusies. Al zijn we echt heel enthousiast om daar de volgende stap in te kunnen maken.
Het klinkt ongelooflijk elegant en simpel: Je ‘spuit’ stamcellen in de patiënt en het weefsel dat in de problemen zit, wordt genezen. Al durf ik te wedden dat het in de realiteit uiteraard complexer is. Waar ligt de complexiteit verstopt waardoor het toch nog tot 2021 heeft geduurd om daar te staan in het onderzoek waar we nu zijn?
Er is natuurlijk vanaf het begin ook wel voorzichtigheid geweest met stamcellen. Als ze kunnen regeneren tot alle soorten weefsels, wie zegt ons dan van tevoren dat het zich enkel regenereert tot dat weefsel wat we nodig hebben? Wat ik net niet verteld heb, is dat we stamcellen geven via de neus. Ze reizen via het neustussenschot naar het gebied met hersenschade toe. Tja, als de stamcellen op die manier zo makkelijk kunnen reizen, weten we natuurlijk niet van tevoren of het enkel hersenweefsel of bijvoorbeeld ook kraakbeen in je hersenen gaat vormen. Dat laatste wil je natuurlijk niet. Daarom was het nodig om heel veel onderzoek te doen voordat je over gaat om het aan baby’s te geven. Alleen door onderzoek kunnen we gaandeweg ervaring creëren. Het heeft tijd nodig om alles te onderzoeken. Zo was er in het begin ook nog angst voor nieuwvormingen in de vorm van tumoren. Zodoende heb je eerst een translationele stap nodig; het begint met dieronderzoek en gaat dan pas over op studies met baby’s.
Zijn er verschillen in de modellen voor stamceltherapie tussen een baby en een volwassen persoon met hersenschade? Of zouden we deze therapie kunnen toepassen op iedereen met hersenschade?
De hersenen van een pasgeborene ontwikkelen zich ongelooflijk snel. Er worden heel veel netwerken aangelegd, nieuwe verbindingen aangemaakt en verbindingen afgebroken als ze niet gebruikt worden. Dat is heel anders dan in een volwassen brein, want daar zijn de netwerken reeds gevormd. Daarom denken we dat je meer effecten zou kunnen verwachten bij baby’s dan dat je verwacht bij de volwassene. Dit komt mede doordat er meer stamcellen aanwezig zijn in het babybrein zelf, omdat het simpelweg in een hele vroege ontwikkelingsfase zit. Het brein past zich hier heel makkelijk aan. Zo zien wij dat baby’s met een herseninfarct in het spraakgebied later bijvoorbeeld alsnog kunnen praten. Op de een of andere manier worden deze functies dus overgenomen door nieuwe netwerken in andere hersengebieden. Dit zie je bij volwassenen niet; als dat gebied eenmaal kapot is, kunnen die mensen niet altijd hun spraak terug krijgen.
Alleen door onderzoek kunnen we gaandeweg ervaring creëren.
De Wetenschap
In het onderzoek kijken jullie naar de hersenontwikkeling van pasgeborenen met behulp van o.a. MRI (magnetic resonance imaging). Het lijkt mij nog niet zo evident om pasgeboren baby’s in de MRI-machine te leggen en vervolgens een aantal proeven en testjes te doen. Wat zijn de regels in het Wilhelmina kinderziekenhuis voordat je ‘aan de slag’ kan?
De eerste stap om mogelijke hersenschade te ontdekken bij pasgeborenen gebeurt reeds tijdens het maken van een echo via de fontanel. Hier kunnen we al tekenen van hersenschade ontdekken, en in dat geval willen we dit verder in kaart brengen. De winst met MRI is dat je schade meer gedetailleerd kunt visualiseren en een betere voorspelling kan maken over wat de uitkomst van deze schade zal zijn. In principe mogen we uit klinische overwegingen een MRI maken bij kinderen waar we hersenschade verwachten. Een vroege diagnose is heel belangrijk. Hoe sneller we beginnen met een interventie of stimulatie van de hersenen op een goede manier, des te beter de uitkomst van deze kinderen is. Bij het maken van zo’n MRI scan hebben sommige kinderen wel een slaapdrankje nodig, maar andere kinderen ook weer niet.
Je moet natuurlijk wel een indicatie hebben waarom je een scan maakt. Hierover zeggen wij dat alle kinderen die te vroeg geboren worden onder de 28 weken (aldus 12 weken te vroeg) een MRI scan moeten krijgen om te kijken of er hersenschade is en te zoeken naar dingen die we met de echo mogelijk niet hebben kunnen zien. Bij gezonde kinderen mogen we niet zomaar een MRI maken. Dit was eigenlijk tot voor kort een notitie bij de CCMO (centrale medische ethische commissie) in Nederland. Al gebeurde het in landen om ons heen wel, waardoor we nu sinds kort toestemming hebben gekregen om in ieder geval bij 100 gezonde baby’s de gezonde hersenontwikkeling te onderzoeken. Dit is waardevol om te kunnen vergelijken met de hersenontwikkeling van zieke baby’s. We doen veel moeite om de baby’s te laten slapen in de MRI, want ze moeten wel stilliggen tijdens de scan. Zodra ze echter diep slapen (met of zonder slaapdrankje), verbaasd het me hoe ze door alle lawaai heen slapen. Je zou bij wijze van spreken kunnen stofzuigen in de kamer en dan slapen ze gewoon door. Al kan je niet anders dan stoppen met het MRI onderzoek zodra ze weer wakker worden. Allereerst zijn je plaatsjes dan bewogen en ten tweede willen we niet dat de kinderen oncomfortabel zijn.
Ik ben zeer onder de indruk van alles wat je voor je werk doet: je werkt in een ziekenhuis, maar bent ook hoogleraar waarbij ik aanneem dat je ook lesgeeft en op conferenties staat. Verder werk je met modellen, patiënten en met pasgeboren baby’s. Ik ben zeer benieuwd hoe een gemiddelde, doordeweekse dag van jou eruit ziet? Kan je dit überhaupt omschrijven of is elke dag weer totaal anders? Wat maak je allemaal mee op één dag in het ziekenhuis?
Laat ik allereerst zeggen dat ik dit werk natuurlijk absoluut never nooit in mijn eentje zou kunnen doen. We doen dit met een hele grote groep mensen die aan deze onderwerpen werken. Ik werk zelf niet mee aan het dieronderzoek, maar we werken heel nauw samen en denken samen na over de onderzoeken. We hebben ook heel veel PhD studenten, en die mensen zijn misschien nog wel het meest waardevol om de mooie stappen te kunnen maken in ons onderzoek. Die doen het echte hands-on werk, zeg maar. En dan hebben we ook nog veel mensen die na hun promotieonderzoek gespecialiseerd zijn geworden en ook weer verder stappen kunnen maken in het onderzoek, naast en met de hoofdonderzoekers. We doen het dus echt samen met een hele grote diverse multidisciplinaire groep mensen. Als je op meerdere grensvlakken gaat samenwerken, zie je ook de meeste creativiteit en waarde naar boven komen.
Maar hoe ziet mijn dag eruit? Ik begin s’ morgens vroeg altijd met een klinische overdracht van de baby’s die bij ons op de afdeling liggen. Vervolgens bespreek ik onderzoeksvoorstellen, schrijf subsidies of zet nieuwe projecten op. Het opzetten van onderzoek kost tegenwoordig ongelooflijk veel tijd omdat je heel veel regelgeving hebt. Dat is ook belangrijk, maar het is een heel andere manier van werken dan waar ik 10 jaar geleden mee begon. Dit werk combineer ik met klinische besprekingen en taken en diensten. Vanmiddag nog heb ik met ouders gesproken van een kindje met een ernstig zuurstofgebrek om uit te leggen hoe het nu met hun baby gaat. Ook houd ik me bezig met management-gerelateerde dingen zoals financiën, het continue verbeteren van patiënt tevredenheid, en kwaliteit en veiligheid. Gelukkig doen we dat ook daar met een grote groep verpleegkundigen, neonatologen, fellows en arts-assistenten.
Wat zie jij zelf als de grootste bijdrage of ontdekking die je hebt gedaan voor je eigen vakgebied? Waar ben je in je carrière het meeste trots op?
Ik denk dat ik het meeste trots ben op de onderzoeksgroep zoals we hem opgebouwd hebben over de loop van de jaren heen en hoe we de afdeling gevormd hebben waarbij de integratie van kliniek en onderzoek heel belangrijk is. De groep is gestart door mijn voorgangers waarvan we allemaal veel geleerd hebben, waarna we een grotere en diversere groep gecreëerd hebben en samen nadenken over problemen. De samenwerking binnen de groep vind ik het allerbelangrijkste. Dat maakt namelijk dat je ook weer verder vooruit kan. Verder hoop ik dat we de groep zo bouwen dat het toekomst bestendig is, en er veel mensen blijven werken met evenveel passie en enthousiasme. Dat ze verder gaan met dit belangrijke onderzoek zodat kinderen met een moeilijke start zich steeds beter kunnen ontwikkelen. Ik vind de gehele neurowetenschappen van het jonge brein mooi, maar denk dat meer aandacht voor stress, pijn en hoe de ouders dit ervaren hele belangrijke factoren zijn voor de ontwikkeling van een kind. Dat heeft uiteindelijk ook met hersenontwikkeling te maken, maar is iets wat naar mijn mening tot dusver heel erg onderbelicht is geweest. Dit hebben we met zijn allen in onze groep beter op de kaart gezet. Dat is niet iets om in je eentje trots op te zijn, maar als gehele groep.
Heb je een grote droom of doel waar je naar toe werkt? Wat hoop je nog te kunnen bereiken in de rest van je carrière?
Ik vind ons onderzoek rond neuroregeneratie een hele mooie onderzoekslijn. Dat heeft ongelooflijk veel potentie om deze kinderen een betere toekomst te geven. Stel dat we een behandeling kunnen starten met stamcellen die alle kinderen van hersenschade geneest, dan draag ik daarna graag het stokje over. Verder vind ik het ook heel belangrijk om aandacht te besteden aan de sociaaleconomische standaard van de ouders aangezien dat verbonden is aan de uitkomst van de kinderen. We zouden kinderen een eerlijkere start kunnen geven als we hier ook nog interventies op zouden doen en meer aandacht voor zouden hebben. Niet alleen de start die je maakt als pasgeborene maar ook de omgeving waarin je opgroeit speelt een belangrijke factor. Ik zie het als onze maatschappelijke taak om oneerlijke starts voor kinderen te voorkomen.
Ik zie wetenschap als de zorg voor morgen.
De Persoonlijkheid
Wat heeft jou gedreven om deze carrière in te gaan? Hoe ben jij op dit punt in je leven terecht gekomen, dat je doet wat je nu doet?
Ik vond het vak Neonatologie al heel vroeg in mijn studie geneeskunde een heel mooi iets. Allereerst omdat je hierbij werkt in een team met verpleegkundigen, waar ik energie van krijg. Ten tweede omdat ik toen zag dat deze hele kwetsbare kinderen vaak ontwikkelingsproblemen hadden, waar ik het beter voor wilde doen. Daar ben ik door gegrepen en dat heeft me niet echt meer losgelaten. Neonatologie is een heel jong vak; er is hele grote potentie om verder te ontwikkelen. Daar ga je continu voor en je ziet telkens verbetering in de zorg en de uitkomst van de kinderen. Dat maakt ook dat je door wilt blijven gaan. Ik zie wetenschap als de zorg voor morgen. De winst die we vroeg behalen bij deze kinderen is eigenlijk winst die je voor de rest van het leven behaald. Daarom vind ik het zo mooi als we daar verschil in kunnen maken.
Het lijk mij dat het ook gebeurt dat de winst niet gehaald kan worden. Soms bepalen jullie met het team om een te vroeg geborene niet door te behandelen. Dat lijk me een hele harde keuze om te moeten maken, en zeker om uit te moeten leggen aan de ouders. Ik kan me inbeelden dat het niet altijd even makkelijk is om je werk los te laten als je thuiskomt. Hoe ga jij hiermee om? En hoe behoud jij de balans tussen de vreugde en het verdriet in je werk?
Dat is natuurlijk een heel moeilijk stuk van ons werk. Zeker als de hersenschade zo ernstig is dat we denken dat het een lijdensweg wordt voor het kind, en dus geen overbrugging naar een kwalitatief leven. Dat zijn hele moeilijke beslissingen, en is iets wat we ook samen met de ouders beslissen. Gelukkig gaat het met de meeste kinderen goed; als het meestal fout zou gaan, zijn we natuurlijk ook niet goed bezig. Voor ouders volgt de keuze vanuit liefde voor hun kind, maar vanuit ons is belangrijk dat we een intensieve behandeling geven om uiteindelijk een leven tegemoet te gaan met een acceptabele kwaliteit van leven. Dit is natuurlijk heel moeilijk; het went nooit om een kind te verliezen. Hoe we hiermee omgaan, wordt wel geholpen door als groep samen te werken. We staan niet alleen. Ook is de kans dat kinderen naar huis toe gaan of overgeplaatst worden naar andere ziekenhuizen omdat ze onze zorg niet meer nodig hebben groter dan de kans dat het allemaal niet goed gaat. Al is het zeker niet altijd makkelijk. Dat verdriet voel je soms als je naar huis gaat; daar moet je ruimte voor inruimen en realiseren dat je dit even in de weg staat. Gelukkig kan je het er met collega’s over hebben en dat trekt je er ook wel weer doorheen. Tja, helaas hoort dit stukje er ook bij. Maar het is wel iets wat je ook in iets waardevols kunt proberen om te zetten. Ook in het begeleiden van ouders bij het goed afscheid nemen van hun baby kunnen we iets betekenen.
Ik heb gelukkig ook over de fijne kanten van jullie werk gelezen; zo houden jullie ook contact met jullie patiëntjes en blijven hen in de daaropvolgende jaren waarin ze opgroeien van tijd tot tijd onderzoeken. Ik las zelfs dat jullie jaren later nog steeds een goede band kunnen hebben met patiënten en zelfs uitgenodigd worden voor bruiloften en verjaardagen. Ontstaan er echt zulke hechte banden binnen jouw werk?
Dat over die bruiloft kwam inderdaad een keer voor bij één van onze collega’s. Het is zo dat we de kinderen volgen tot het 8ste levensjaar. Met ons onderzoek volgen we de kinderen in hun ontwikkeling soms iets langer. We hebben een toegewijd klinisch team op de polikliniek dat de kinderen terugziet. Zo komt het inderdaad voor dat we af en toe nog langdurig contact hebben, en soms best intensief contact. Wat heel leuk is, is dat sommige ouders ook nog graag laten weten hoe het met hun kind is als ze uit de controle zijn. Dan sturen ze ons filmpjes, of laten ze ons weten dat de kinderen geslaagd zijn voor hun eindexamen, of nodigen ze je inderdaad uit bij bruiloften. Dit is misschien wel het fijnste om terug te horen en waarvoor je dit werk blijft doen. We vragen ook steeds aan de ouders “of ze even de baby’s of kinderen komen showen” als ze nog eens op de polikliniek zijn. Die worden natuurlijk groter. Het is een erg belangrijk stuk van ons werk; dat we weten hoe het gaat met de kinderen op de lange termijn. Dat geeft heel veel terug over hoe de behandeling is gegaan vlak na de geboorte.
Even wat anders: hoe goed of hoe slecht zijn we op dit moment als mensheid volgens jou bezig? En wat hebben we met zijn allen op dit moment het hardste nodig?
Ik denk dat we een behoorlijke maak-maatschappij zijn geworden. We willen alles van tevoren weten, en alles van tevoren voorspellen. Wat past nog wel in het leven van mensen, wat past niet in het leven van mensen? Dat velen van ons tegenwoordig als ‘makers’ denken dat je het leven naar je hand kan zetten, is soms lastig voor dokters. Het blijft belangrijk goed te luisteren wat ouders graag willen voor hun kind, maar soms is het lastig om de ethische balans te vinden. Verder vind ik het ook belangrijk om te beseffen dat de ontwikkeling na een moeilijke start erg afhankelijk is van de socio-economische situatie van de ouders. Daar ligt een grote gezamenlijke verantwoordelijkheid voor de mensheid en de maatschappij.
Stel dat je op een podium voor een zaal vol studenten staat en hun één wijsheid mag meegeven: Wat zou dat dan zijn?
Geniet van de momenten waarbij je in een heerlijke leersituatie zit. Dat is echt een van de mooiste periodes van je leven, vind ik. Leren en de curve omhoog maken is echt fantastisch. Doe zo veel mogelijk ervaring op, en werk op verschillende plekken, want daar word je echt beter van. Ga naar het buitenland als je die kans krijgt en kijk hoe het daar anders gaat en hoe het anders kan. Niet alleen voor je professionele ontwikkeling maar ook voor je persoonlijke ontwikkeling is dit van grote toegevoegde waarde. Het helpt je om een beeld te vormen en uit te vogelen waar jij voor staat.
En dan de allerlaatste vraag, de DWIN-vraag: Heb je een weetje of een feitje waar je mij en de lezers mee kan verassen?
Misschien is dit een leuke: dat het begin van het leven eigenlijk net zo belangrijk is als het einde van het leven. De hoeveelheid tijd, aandacht en financiering die er is voor het eind van het leven zou er volgens mij ook moeten zijn voor het begin van het leven. Ik denk dat die balans wel eens beter zou kunnen, want onze jeugd en jongeren zijn toch onze toekomst en daar is de meeste winst te behalen.
Concreet is het weetje dat toen vanwege COVID-19 code zwart dreigde te komen over intensive care plekken, er een lijst werd gemaakt wie er wel of niet naar de intensive care ging. Ook de neonatologie is een intensive care. Als de hypothetische vraag komt of we de te vroeg geborenen van 24 en 25 weken nog wel moeten opvangen en doorbehandelen vs ouderen met een minder lange levensverwachting, dan weet ik het antwoord wel. De prematuur die het goed doet, heeft mogelijk nog 80 levensjaren voor zich. Gelukkig is het nooit zover gekomen om deze hypothetische keuzes te maken.
Manon, ik wil je graag ongelooflijk bedanken voor dit erg interessante interview en wens je heel veel succes in het toekomstige onderzoek!
Ontdek ook:
Hoe gaan we om met onze bodems? – Gerlinde de Deyn
Gerlinde de Deyn van de WUR legt uit hoe zij en haar team uitzoeken hoe we onze bodems gezonder kunnen maken, en welke rol planten en ook wij mensen daarbij spelen.
Hoe bekijk je de atmosfeer van planeten hier lichtjaren vandaan? – Ignas Snellen
Ignas Snellen van de Universiteit Leiden vertelt dankzij welke indrukwekkende innovaties hij en zijn groep atmosferen van exoplaneten die lichtjaren van ons verwijderd zijn toch nader kunnen onderzoeken.
0 reacties op “Hoe bescherm je de hersenontwikkeling van pasgeborenen? – Manon Benders”